In april 2011 horen we voor het eerst van ‘Baby Hussein’. Hij woont in een village, een flink eind rijden bij Jinja vandaan. Het mannetje is een aantal maanden oud (het wordt niet duidelijk hoeveel maanden) maar ontwikkelt zich helemaal niet. De familie is ten einde raad en weet niet wat ze met hem aan moet. De community denkt aan hekserij. We besluiten dat we gaan kijken of hij in ons Nursery Home kan wonen. De ouders zijn blij met deze oplossing en hij gaat met ons mee.
Een nieuw kindje laten we ze meteen onderzoeken in het ziekenhuis. Daar wordt ons verteld dat hij hij microcefalie heeft; een aandoening van het centrale zenuwstelsel die wordt gekenmerkt door een te kleine omvang van de schedel. Verder is hij er op dat moment niet al te slecht aan toe. Een beetje uitgedroogd, maar niet erg ondervoed, zoals we ook wel eens meemaken. Het een sterk ventje, hij is er snel weer bovenop. Hij eet en drinkt goed en maakt een tevreden indruk.
Maar als ik in januari – na een verblijf van zeven maanden in Nederland – terug ben in Jinja, is Hoessein helemaal niet gegroeid. Het is nog steeds een echte baby. Dan krijgt hij aanvallen. Als zijn spieren trillen en spannen zich. Het is een naar gezicht. Op advies van de arts ga ik – een week geleden – met hem naar de hoofdstad Kampala voor een ‘brainscan’.
Normaal moet je lang wachten op de uitslag, maar bij Hussein is al snel duidelijk dat zich veel vocht ophoopt in zijn kleine hoofdje. Dat veroorzaakt de aanvallen. Hij heeft geen pijn, omdat zijn schedel nog flexibel is, maar dat kan snel veranderen. Zelfs onder ideale omstandigheden, zal hij niet ouder worden dan een jaar of vijf.
Een bittere boodschap. Ideale omstandigheden? Die zijn er niet. We hebben niet meer te bieden dan liefde, aandacht, goede voeding en pijnmedicatie als dat nodig is. De tijd die hij heeft zo aangenaam mogelijk maken; daar gaan we voor!